Twee stoere jongens wagen na een weddenschap een experiment, dat ook geleerden al hebben beproefd, nl. het leven in de wildernis zonder de hulpmiddelen van de moderne beschaving. Het enige dat ze meenemen zijn een paar kledingstukken. De rest maken en zoeken ze zelf in het oerwoud. De schrijver heeft van dit experiment een boeiend verhaal gemaakt, dat elke jongen onmiddellijk zal aanspreken. De twee jonge Robinsons maken zelf vuur, vangen vissen, bouwen een hut, kleden zich in hertenvellen en leven van wilde vruchten en van dieren die zij met pijl en boog kunnen verschalken. Zij beleven alle mogelijke avonturen in een prachtige, woeste natuur, waarvan de auteur een kleurrijke omschrijving geeft. Vijftig dagen lang moeten de jongens het uithouden. Zij spelen het klaar en wanneer zij op het einde van hun tocht nog de passagiers van een in het oerwoud neergekomen vliegtuig kunnen helpen de weg naar de bewoonde wereld terug te vinden, komen zij als overwinnaars naar het dorp van uitgang terug.