Er is nog nooit iets opwindends gebeurd in het leventje van Bertie en Bitsy - tot de dag dat hun moeder een motel erft. Je weet natuurlijk wat een motel is: een hotel voor automobilisten. Het motel van de moeder van Bertie en Bitsy is een heel bijzonder geval: het is knalroze, zó roze dat je ogen er bijna pijn van doen. Maar het staat heel mooi tegen het felle blauw van de zee die er vlak achter ligt, vindt Bertie. Het motel blijkt er niet alleen vreemd uit te zien, er komen ook rare gasten. Allereerst een vreemd oud dametje dat moderne schilderijen maakt en bovendien de heerlijkste hapjes uit haar picknickmand tovert, verder een goochelaar die zijn beste tijd gehad heeft, een sportieve juffrouw met drie kostbare hondjes waarop de kinderen moeten passen, en dan zijn er ook nog twee geheimzinnige mannen die er keurig uitzien maar steeds met een bobbel onder hun jas lopen. 'Pistolen!' denkt Bertie bij zichzelf. Bertie heeft veel gangsterfilms op de televisie gezien en volgens hem zijn de twee vreemde mannen ook gangsters. Inderdaad blijken de twee niet veel goeds in de zin te hebben, en het is aan Bertie's scherpzinnigheid te danken dat na allerlei wederwaardigheden veel boze plannen verijdeld worden.